Inburgering – art. 2.2bis lid 3 Deze uitspraak is van zeer groot belang voor merken die slechts worden gebruik in één van de landen van de Benelux, zoals Nederland, waarvan het de vraag is of zij wel voldoende onderscheidend vermogen hebben om als merk te kunnen dienen, maar wellicht wel inburgering (verkregen onderscheidend vermogen door gebruik) kunnen aantonen. Inschrijving van een merk op grond van inburgering (art. 2.28 lid 2 BVIE) is alleen mogelijk indien wordt aangetoond dat het merk door het gebruik ervan onderscheidend vermogen heeft gekregen in het hele grondgebied van de lidstaat (waaronder de Benelux) waar de weigeringsgrond is vastgesteld en in de weg stond aan inschrijving. Wanneer bij een uit een of meer woorden van een officiële taal van een lidstaat of van de Benelux bestaand merk de weigeringsgrond slechts bestaat in een van de taalgebieden van een lidstaat of, in het geval van de Benelux, slechts in één taalgebied van de Benelux, moet komen vast te staan dat het merk door het gebruik onderscheidend vermogen heeft verworven in dit gehele taalgebied. Voor het aldus gedefinieerde taalgebied moet worden beoordeeld of de betrokken kringen, althans een aanzienlijk deel ervan, de betrokken waar of dienst op basis van het merk als van een bepaalde onderneming afkomstig identificeren.

KB 303/308/332/357/379/471