Eén van de voorwaarden waaraan een uitvinding moet voldoen om geoctrooieerd te kunnen worden, is dat zij inventief moet zijn; dat zij niet op een voor de hand liggende wijze voortvloeit uit de stand van de techniek. De HR overweegt in dit arrest dat om deze inventiviteit te kunnen aannemen het in zijn algemeenheid niet van belang is of het objectieve probleem waarvoor de uitvinding een oplossing of verbetering biedt, door de gemiddelde vakman zou zijn onderkend. Het is dus mogelijk, aldus de HR, dat pas door de uitvinding kenbaar wordt dat er een bepaald probleem bestond waarvoor de oplossing een uitkomst biedt. Anders ligt het als de octrooihouder zich erop beroept dat de inventiviteit nu juist vooral gelegen was in het onderkennen van het probleem en niet zozeer de daarvoor gevonden oplossing.
KB 53/54/119
IEF 17255