Gemeenschapsmerk. Onsuccesvolle nietigheidsprocedure tegen beeldmerk TiMi KiNDERJOGHURT o.g.v. ouder woordmerk KINDER. Geen overeenstemmende tekens. Geen seriemerk. Geen gebondenheid aan eerder beslissingen OHIM. Art. 8 lid 1 sub b en lid 5 Gemeenschapsmodellenverordening (GMV) veronderstelt – net als art. 2.20 lid 1 sub b en c BVIE – dat het gaat om twee merken die een zekere mate van visuele, auditieve of begripsmatige overeenstemming vertonen. Daarbij gaat het om de totaalindruk. In het eerste geval is zo’n sterke mate van overeenstemming vereist dat sprake is van verwarringsgevaar. In het tweede geval is voldoende dat het betrokken publiek een samenhang ziet tussen beide merken, dat wil zeggen er een verband tussen legt. Bekendheid, onderscheidend vermogen en het al dan niet bestaan tot een serie van merken zijn bij de overeenstemmingsvraag geen relevante factoren. Als eenmaal is vastgesteld dat de tekens overeenstemmen, moet de vraag of verwarringsgevaar te duchten is of het publiek een verband legt tussen de tekens globaal worden beoordeeld aan de hand van alle relevante omstandigheden van het geval, waaronder (nu wel) de mate van overeenstemming van de conflicterende merken en van soortgelijkheid van de waren die door deze merken worden aangeduid, de mate van bekendheid van het oudere merk en de mate van – intrinsiek of door gebruik verkregen – onderscheidend vermogen van het oudere merk.
KB 349/359/365/370