Hof bepaald grens voor een parodie, namelijk discriminatie. Dat betekent dus dat werken alleen mogen worden nagemaakt voor parodiërende doeleinden als er een verschil is met het origineel én de nabootsing humoristisch is of ergens de spot mee drijft. Het originele werk hoeft dus niet per se onderwerp te zijn van de humor of spot die de parodie tracht te bewerkstelligen. Ook ‘verwarring’ met het origineel of de bron maakt niet per se dat een parodie ontoelaatbaar zou zijn. De vrijheid van meningsuiting speelt hierbij een belangrijke rol.
Volgens het Hof ligt de grens in elk geval daar waar men met een parodie doet aan “discriminatie op grond van ras, huidskleur en etnische afstamming” (Deckmyn is immers lid van het Vlaams belang). Auteursrechthebbenden op de tekeningen, zoals Vandersteen e.a., hebben er volgens het hof in beginsel rechtmatig belang bij dat het beschermde werk niet met een discriminerende boodschap wordt geassocieerd. De nationale rechter in Brussel dient nu verder over de zaak te oordelen. Overigens staat het recht op parodie expliciet in de Auteursrechtrichtlijn vermeld, maar is de bepaling is in Europa facultatief. Dit is de eerste en zeer belangrijke uitspraak van het Europese Hof over de parodie. De rechter moet bepalen of iets grappig of spottend (bedoeld) is. Het Europese Hof bepaalt in casu de grens voor parodiërend gebruik van tekeningen, maar deze uitspraak geldt in beginsel ook voor andere werken. Men mag (zeer) ver gaan met het gebruik van een parodie, maar auteurs hebben het recht om een parodie te verbieden als die discriminerend is.
KB 32/598